Volgens een recente studie van Cook, Light en anderen leidt een maximale inspanningstest tot
een langdurige toename van de genexpressie van de
adrenerge α-2A en de
glucocorticoïde receptor.
De α-2A receptor heeft verschillende functies, maar binding van
adrenaline en
noradrenaline,
geproduceerd door de bijnieren, met deze receptor in de bloedvaten leidt tot vasoconstrictie.
Dit is nodig om het beschikbare hoeveelheid bloed naar de arbeidende spier te doen verplaatsen.
De glucocorticoïde receptor bindt met cortisol
en andere glucocorticoïden en (zie tekening boven)
zorgt ervoor dat cortisol de expressie van bepaalde genen remt en die van anderen stimuleert.
Op die wijze wordt inflammatie / cellulaire (Th) immuunactivatie gedempt (effect op afweersysteem)
en de activiteit van de hypothalamus en de hypofyse (stressresponse) afgeremd: negatieve feed back.
De verhoogde expressie van glucocorticoïde receptoren is wellicht (deels) het gevolg
van een poging van het lichaam om een tekort aan cortisol te compenseren.
Een maximale inspanningstest verergert pijn ("kortdurend") en "vermoeidheid" en verwarring (langdurig).
De onderzoekers constateerden een duidelijke relatie tussen
een toename in de genexpressie van de glucocorticoïde receptor en
een toename van pijn direct na inspanning en "vermoeidheid" en verwarring 2 dagen na inspanning, en
verhoogde genexpressie van de α-2A receptor en een toename van "vermoeidheid" 48 uur later.
De onderzoekers vonden eerder wel,
maar deze keer niet een toename van de genexpressie van
de receptoren die inspanning omzetten in pijn en vermoeidheid (ASIC3, P2X4, P2X5 en TRPV1),
de adrenerge β-1 en β-2 receptoren, de inflammatie-onderdrukkende cytokine IL-10 en COMT.
Er zijn twee mogelijke verklaringen die in dit verband door de auteurs aangedragen worden:
De genexpressie werd dit keer na 48 uur en 72 uur bepaald, de vorige keren na 8, 24 en 48 uur.
In een persoonlijke toelichting gaf
dr. Alan Light
aan dat de meeste veranderingen na 8 uur optraden.
Dit keer was werden patiënten onderworpen aan een maximale inspanningstest,
de vorige keren aan een "langdurige" matige inspanning (70% van de maximale hartslag, 25 minuten).
De onderzoekers stellen dat een langdurige matige inspanning beter het "normale" leven weerspiegelt
en wellicht een sterkere lichamelijke reactie (post-exertionele malaise) tot stand brengt.
Kijkend naar de maximale zuurstofopname, moet tenslotte worden aangetekend dat
het in deze studie naar alle waarschijnlijkheid nauwelijks "zware gevallen" van ME/CVS betrof.
Tot slotte nog een belangrijke opmerking die in "de kantlijn" van deze studie gemaakt wordt:
Gezien de bevinding dat inspanning tot lang aanhoudende verwarring leidt, stellen de auteurs dat
een objectieve bepaling van de effecten van inspanning op het cognitieve functioneren (geheugen, concentratie etc.)
deel zou moeten uitmaken van onderzoek naar post-exertionele malaise
in ME/CVS.
Post-exertion malaise in chronic fatigue syndrome: symptoms and gene expression.
Fatigue: Biomedicine, Health & Behavior. 2013 Oct 2. doi: 10.1080/21641846.2013.838444.
Meyer JD, Light AR, Shukla SK, Clevidence D, Yaled S, Stegner AJ, Cook DB.
Abstract
Background:
A primary complaint of chronic fatigue syndrome (CFS) patients
is post-exertion malaise,
which is a worsening of symptoms
following activities such as exercise.
Purpose:
To examine the link between gene expression for
metabolite, adrenergic, immune, and glucocorticoid receptors on leukocytes and
symptoms (pain, fatigue, and mood) following a maximal exercise test.
Methods:
Thirteen CFS patients and 11 healthy participants matched on age and fitness
underwent blood draws and completed questionnaires
immediately before, and 15 minutes, 48 hours, and 72 hours following, maximal exercise.
Symptom and genetic measures collected before and after exercise
were compared using a doubly multivariate repeated-measures analysis of variance.
Results:
This comparison of CFS and healthy participants resulted in
a significant multivariate main effect for Group (p < 0.05).
Univariate analyses indicated
group differences for adrenergic α-2A and glucocorticoid (NR3C1) receptor
messenger ribonucleic acid and symptoms of fatigue and confusion.
Changes in gene expression were significantly correlated with symptoms.
Conclusions:
Results suggest that
increased glucocorticoid sensitivity may contribute to the symptoms of post-exertion malaise in CFS.
As NR3C1 interacts with other transcription factors,
investigating the resulting cascades
may lead to greater understanding of the biological mechanism of post-exertion malaise.
This finding, if confirmed, could lead to novel approaches
to prevent symptom exacerbation in CFS.
Keywords
chronic fatigue, exercise, genomics, metabolite, post-exertion malaise, psychobiology
http://www.tandfonline.com/doi/abs/10.1080/21641846.2013.838444#.Uk1WgyS-3AQ
|