Onderzoek naar het objectiveren van visuele symptomen in ME/CVS door Nadia Ahmed e.a.,
een scriptie in het kader van haar Masters opleiding, levert een aantal relevante bevindingen op.
Als resultaat van dit onderzoek verscheen onlangs ook een artikel in Vision van haar hand,
waarin de contrastgevoeligheid van patiënten en "gezonde proefkonijnen" vergeleken werden.
Bij het bepalen van de gezichtsscherpte (ver en dichtbij) werden geen afwijkingen gevonden.
Metamorfopsie (vervorming van 'het' beeld, waardoor rechte lijnen golvend overkomen)
werd bij 40% patiënten vastgesteld en bij géén van de gezonde proefpersonen.
M.b.t. scotoom (uitval van een stukje gezichtsveld) werden geen afwijkingen vastgesteld.
M.b.t. de beweeglijkheid van de ogen (oculaire motiliteit, werking van de oogspieren)
Patiënten werd gevraagd zich 10 minuten te fixeren op een klein plastic voorwerp op 1 meter afstand.
Veel patiënten (88%) rapporteerden ongemak (versus 5% van de gezonde proefpersonen).
De meeste problemen deden zich voor bij een starre blik naar boven (links, midden en rechts)
De pupilfunctie werd onderzocht omdat veel patiënten klagen over lichtovergevoeligheid.
Bij het onderzoek van de pupilfunctie werden drie verschillende testen gebruikt.
Bij de pupil-lichtreflex- en de
swinging-flash light-test werden geen afwijkingen vastgesteld.
Bij de pupilresponse-test dichtbij (een samentrekking van de pupillen in response op licht)
bleek dat met name de rechterpupil vaak langzamer en minder sterk reageerde.
Zoals in andere studies al eerder vastgesteld hebben patiënten problemen m.b.t. accommodatie:
het scherpstellen van het oog bij verschillende afstanden, vooral bij voorwerpen die dichtbij zijn.
Het accommodatieverlies is in dit geval niet te wijten aan ouderdomsverzienheid (ouderdom gaat ge-
paard met verminderde accommodatie), omdat ogen van 'jonge' patiënten ook slecht accommoderen.
Zelf heb ik hier al sinds het begin van mijn ziekte (37 jaar) last van (opticien begreep het niet).
Vanaf die tijd gebruik ik drie verschillende brillen: voor veraf, voor de computer en voor het lezen,
maar als ik iets dichter bij de computer ga zitten werkt mijn 'computerbril' al niet meer afdoende.
Voor de mate waarin kleuren onderscheiden kunnen worden, werden twee testen gebruikt.
De Ishihara kleurentest voor kleurenblindheid leverde geen verschillen tussen de groepen op.
De Farnsworth-Munsell-test, waarbij de proefpersonen kleuren op volgorde moet leggen wel.
Patiënten bleken vooral problemen te hebben met het geel/groen- en blauw/groen-onderscheid.
Het laatste (functionele) onderzoek had betrekking op de contrastgevoeligheid van de ogen.
De resultaten zijn in een artikel, waarvan hieronder de samenvatting te vinden is, verder uitgewerkt.
Lijnen van verschillende dikte en verschillen contrast worden aan de proefpersoon voorgelegd
die moet aangeven of hij/zij de lijnen die getoond worden horizontaal of verticaal ziet.
De curve van patiënten laat bij verschillende 'lijndikten' verminderde contrastgevoeligheid zien.
Verminderde contrastgevoeligheid is essentieel, omdat 'normale' oogtesten gebaseerd zijn op een
hoog (zwart-wit contrast) en dus zeker niet alles zeggen over het zicht van een patiënt.
Het onderzoek liet ook zien dat de normale testmethode (zie hieronder) niet adequaat is.
Zeer relevant, zeker als het gaat om fysiologische afwijkingen, was het onderzoek van het netvlies.
Het netvlies bestaat uit 9, 10 of 11 verschillende lagen (afhankelijk van de indeling).
De meeste zintuig- en zenuw-lagen laten geen afwijkingen laten zien,
maar twee van de drie lichtgevoelige-lagen, de buitenste nucleaire receptor-laag (ONL)
en de buitenste fotoreceptor-laag (OSL in de FRM-laag), zijn aanzienlijker dunner in patiënten.
Deze afwijkingen kunnen mogelijk een aantal afwijkingen (zoals lichtovergevoeligheid) verklaren.
Samenvattend:
Ondanks de kleine steekproef konden visuele symptomen geobjectiveerd worden.
Eerder bleek ook uit onderzoek van Hutchinson dat het 'gezichtsveld' beperkt kan zijn
en dat patiënten moeite hebben een bewegend object met hun ogen te volgen.
Voor zover ik weet is de vaststelling dat fotoreceptor-lagen (significant) dunner bleken te zijn
de eerste anatomische afwijking die vastgesteld is m.b.t. de ogen van ME/CVS-patiënten.
Ophthalmic correlates of Myalgic Encephalomyelitis (ME)/chronic fatigue syndrome (CFS)
Thesis submitted for
the degree of Master of Philosophy at the
University of Leicester
By
Nadia S. Ahmed BSc (Hons) Optom (Bradford)
College of Life Sciences
University of Leicester
September 2017
Abstract
Myalgic Encephalomyelitis/Chronic Fatigue Syndrome (ME/CFS)
is a chronic, debilitating disorder.
With the exception of disabling fatigue,
there are few definitive clinical features of the condition.
As a consequence, patients often have difficulty gaining an appropriate diagnosis.
As such, identifying distinct clinical features of ME/CFS is an important issue.
One under researched area of ME/CFS associated symptoms concerns
problems related to vision.
People with ME/CFS consistently report
a range of symptoms related to the quality of their vision
including pain in the eyes, hypersensitivity to light, difficulty focusing on images,
slow eye movements, and difficulty tracking object movement.
However, there has been little attempt
to verify patients’ self-reports using objective methods.
The purpose of the experiments presented in this thesis was to determine
the effects of ME/CFS on:
(i) performance on a range of tests of visual sensitivity and
(ii) the morphology of the retina.
Compared to controls, the ME/CFS group exhibited
reduced accommodation,
larger pupil diameters,
reduced colour discrimination and
poorer contrast sensitivity towards lower spatial frequencies.
Thinning in the photoreceptor layers of the retina
(the Outer Segment & the Outer Nuclear layer)
was also apparent .
These findings support
the claims of people with ME/CFS
that they experience problems related to their vision and its function.
They also represent
a potential marker of ME/CFS
that may aid in its diagnosis.
https://lra.le.ac.uk/bitstream/2381/41228/1/2018AhmedNSMphil.pdf
Restricted spatial windows of visibility in Myalgic Encephalomyelitis (ME).
Ahmed NS, Gottlob I, Proudlock FA, Hutchinson CV.
Vision 2018, 2(1), 2; doi:10.3390/vision2010002.
Abstract
Myalgic encephalomyelitis (ME) is a devastating disorder
marked by debilitating fatigue.
It not well understood and
its diagnosis is controversial.
It is very important therefore that significant clinical features are investigated.
Visual symptoms in ME represent
a group of distinct, quantifiable, clinical features
that could significantly improve diagnosis and
provide insights into underlying pathology.
The purpose of the present study was therefore
to explore
the effect of ME on
spatial windows of visibility
using the spatial contrast sensitivity function.
Contrast sensitivity was determined
for stationary luminance-defined sinusoidal gratings
spanning a five-octave range of spatial frequencies (0.5 to 16 c/deg)
in a group of 19 individuals with ME and
a group of 19 matched (age, gender) controls.
Compared to controls,
the ME group exhibited
a restricted spatial window of visibility
for encoding stimulus contrast.
This was characterised principally by
a contrast sensitivity deficit
at lower spatial frequencies and
a narrower bandwidth.
Our findings suggest that
contrast sensitivity deficits
may represent
a visual marker of ME, and
be indicative of abnormal visual processing
at the level of the retina and
in the cortical and subcortical visual pathways.
Keywords:
Contrast sensitivity; myalgic encephalomyelitis; chronic fatigue syndrome;
spatial vision; visual psychophysics; windows of visibility
http://www.mdpi.com/2411-5150/2/1/2/pdf
|